De heer Wiggers

Hendrik Jan Wiggers werd geboren op 29 december 1886 in Aalten en trouwde op 17 juni 1920 met Aleida Meijnen, geboren op 12 juli 1896, eveneens in Aalten. Het was zijn tweede huwelijk, zijn eerste vrouw was in het kraambed gestorven. Hendrik en Aleida kregen zeven kinderen, maar met twee kinderen uit het eerste huwelijk bestond het gezin uit elf personen. Ze woonden aan de Vellegendijk 17 te Aalten, op een boerderij in de buurtschap Wolboom, een stille en afgelegen plek in een bosrijke omgeving.

In oktober 1941 werden in het oosten van het land sabotagedaden gepleegd en als reactie daarop begonnen de Duitse bezetters razzia’s te houden in Twente en de Achterhoek. Joodse jongens en mannen werden opgepakt en gedeporteerd naar Mauthausen. De Joodse familie Meijler, vader Sally, moeder Paula, en hun zonen Hanri en Arthur, maakte zich ernstige zorgen en de mannen besloten onder te duiken. Na veel moeite vonden zij een veilige schuilplaats bij de familie Wiggers. Hendrik had nog die ochtend tegen zijn vrouw gezegd: ‘Ik hoop dat er geen Joden komen, maar als ze komen laat ik ze niet gaan’. Na verloop van tijd werd de situatie weer rustig en keerden de Meijlers naar huis terug.

Maar in juli 1942 begon de systematische jacht op de Joden: hele gezinnen werden uit hun huizen gehaald en via Westerbork afgevoerd naar de vernietigingskampen. Opnieuw zocht het gezin Meijler, nu met moeder Paula, een onderduikplek en na een aantal andere adressen, die op den duur niet veilig bleken, waren ze opnieuw welkom bij de familie Wiggers. Moeder Aleida zorgde voor hen en waakte ervoor, dat de kinderen niets tegen anderen vertelden.

Intussen raakte vader Hendrik betrokken bij het verzet in Aalten. De verzetsgroep die onderdak regelde voor mensen die gevaar liepen en overvallen pleegde om aan bonkaarten te komen, vergaderde in de boerderij van Wiggers, waar, behalve de familie Meijler, ook de afgezette burgemeester van Aalten, een medisch student uit Den Haag en een Engelse vliegenier een schuilplaats hadden gevonden.

Op 20 april 1944 ging het mis. Nadat een verrader binnen de verzetsgroep was geïnfiltreerd, werd op deze dag door de Duitse politie een inval gedaan. Bij de nadering van de overvalwagen verdwenen de onderduikers snel naar hun schuilplaatsen. Zij werden niet gevonden, maar Hendrik Wiggers werd meegenomen. Via het S.D. kantoor in Arnhem werd hij naar Kamp Vught overgebracht. Daar werd hij vastgehouden totdat in september de geallieerden het zuiden van ons land binnentrokken (Dolle Dinsdag). In allerijl werd het kamp ontruimd en Wiggers werd naar Sachsenhausen gedeporteerd, van waaruit hij in november te werk gesteld werd in Groß-Rosen (Polen). Bij de nadering van het Russische leger in februari 1945 werd ook dit kamp ontruimd. De gevangenen werden per trein, een negen dagen durende reis onder barre winterse omstandigheden, in westelijke richting vervoerd. Kort na aankomst in het concentratiekamp Mittelbau-Dora, vlakbij Nordhausen (Duitsland), is hij door uitputting ziek geworden en op 21 februari 1945 overleden, 58 jaar oud.

Aleida Wiggers is voor de kinderen en de onderduikers blijven zorgen. Allen, ook de Joodse familie Meijler, hebben de oorlog overleefd.

Op 29 februari 2012 zijn Hendrik en Aleida Wiggers door het Israëlische instituut Yad Vashem erkend en postuum geëerd als ‘rechtvaardigen onder de volkeren’, ‘omdat zij met gevaar voor eigen leven Joodse medeburgers hebben beschermd en gered’. Op 11 oktober 2012 is de bijbehorende oorkonde in de ontvangstruimte van de Aaltense Musea aan de nabestaanden uitgereikt.